Br 05

Na de indienststelling van de dieseltreinstellen VT 877 was er ook behoefte aan snellere getrokken treinen, waar de industrie in 1933 de opdracht kreeg om nieuwe series elektrische en stoomlocomotieven met hogere snelheden te ontwerpen.
De opdracht om stoomlocomotieven te ontwerpen kwam omdat wel een deel maar nog lang niet alle hoofdlijnen in Duitsland waren geëlektrificeerd en er zo dus behoefte was aan stoomlocomotieven die deze hoge snelheden konden behalen.

De concurrentie van diesel en elektrische locomotieven werd dus steeds groter en het werd het geleidelijk aan dan ook een prestige project voor de Deutsche Reichsbahn.
Na een aantal testen met een gestroomlijnde loc van de serie 03 werd een ontwerp gemaakt door Borsig van een loc die een snelheid zou moeten halen van 175 Km per uur.
Het ontwerp van de firma Borsig sprak de Deutsche Reichsbahn aan en er werd gekozen voor 3 stroomlijnlocomotieven die met de as-indeling 2’C2′ en een keteldruk van 20 bar op een vlak baanvak een trein van 250 ton met dus een snelheid van ten minste 150 en indien nodig met 175 km/uur kon vervoeren.
De firma Borsig leverde in 1935 de twee locomotieven met de nummers 05.001 en 05.002 en deze werden ingezet voor zware sneltreinen in geheel Duitsland.
De 05.003 werd naar een ontwerp van Adolf Wolff eveneens door Borsig gebouwd maar volgens een totaal andere bouwwijze.
Het machinistenhuis bevond zich vooraan, terwijl de traditionele voorkant met rookkast, schoorsteen en cilinders zich aan de tenderzijde bevonden.
De machinist had dus een vrije uitkijk over de baan.
In Amerika kwam dit ontwerp meer voor en werd daar cab forward genoemd.
Deze locomotief werd gestookt met poederkolen in plaats van de gebruikelijke steenkolen en door de grote afstand tussen vuurkist en tender werd de brandstof door een stoomturbine aangedreven persleiding aangevoerd.
De locomotieven hadden een barframe waar de grote drijfwielen met een diameter van 2300 mm vast in waren gelagerd en waren voorzien van een tender van het type T 37 met een as-indeling van 2’3.
De stroomlijning omvatte zowel locomotief als tender en voor onderhoud van de bewegende delen was deze voorzien van rolluiken.
De locomotieven 001 en 002 waren voorzien van hooggeplaatste windleiplaten en alle drie waren ze in een opvallend rode kleur geschilderd.
Ten tijde van de Olympische spelen van 1936 in Berlijn reed de 05.001 als propaganda met een hakenkruis aan de voorzijde van de locomotief en de Olympische ringen op de tender.
Op 11 mei 1936 bereikte de 05.002 tussen Hamburg en Berlijn en wel precies tussen Friesack und Vietznitz met een trein van 197 ton bestaande uit drie personenwagons en een meetwagon een snelheid van 200,4 km/uur.
De locomotief leverde daarbij voor een korte tijd een arbeidsvermogen van meer dan 3400 PKi.
Dat was toen een wereldrecord, maar de Britse stoomlocomotief LNER class A4 Mallard reed op 3 juli met een trein tussen Little Bytham and Essendine een snelheid van 202.58 km/uur, deze trein reed echter wel van een flauwe helling af, dus dat wereldsnelheidsrecord is omstreden.
Bovendien hebben Amerikaanse stoomlocomotieven van de serie Class E7s van de Pennsylvania Railroad onofficieel 204,5 km/uur gehaald.
Maar ook dat is dus onofficieel en zou de baureihe 05 dus eigenlijk nog steeds het wereldsnelheidsrecord moeten hebben.
De stroomlijnbekleding had een aantal voor en nadelen, de voordelen waren minder luchtweerstand en volgens berekeningen minder verbruik, maar de nadelen waren de slechte bereikbaarheid van onderdelen aan het drijfwerk en de ketel.
Voor de wielen bevonden zich rolluiken die voor het smeren en onderhoud geopend konden worden, en aan de voorzijde 2 scharnierende deuren die het mogelijk maakten om bij de keteldeur te komen.
Mede door vuil en hitte gingen deze rolluiken na verloop van tijd niet altijd even makkelijk open en was het onderhoud dus soms tijdrovend.

De locomotieven hebben in een aantal “gezichten” rondgereden.
De 001 en 002 hebben in het rood en later in het zwart als stroomlijnlocomotief dienst gedaan, de 003 met de cabine aan de voorzijde in het rood en is deze later omgebouwd naar een normale loc met de cabine achter de ketel.
Bij het uitbreken van de tweede wereldoorlog in 1939 verdwenen de FD-Züge.
Al in 1944 werd het grootste deel van de stroomlijnbeplating verwijderd en werd de 05.003 teruggebouwd naar een “normale” kolengestookte stoomlocomotief met het machinistenhuis aan de tenderzijde omdat het stoken met poederkolen niet het gewenste effect had.
Eind 1944 is deze met panzerplaten uitgerust en in een gecamoufleerde versie gespoten maar heeft toen nog maar weinig dienst gedaan.
Na de Tweede Wereldoorlog werden de drie locomotieven door Krauss-Maffei omgebouwd tot normale versies en werden de laatste restanten van de bekleding verwijderd en de stoomdruk verlaagd naar de gebruikelijke 16 bar, waardoor ook het vermogen daalde.
Ze werden vooral ingezet voor het vervoer van zware sneltreinen tussen Hamburg – Keulen – Frankfurt met een snelheid van 140 km/uur.
Met de levering van de diesel-hydraulische locomotieven van de serie V200.0 was het met de serie baureihe 05 uiteindelijk in 1958 afgelopen.
De 05.001 kreeg weer zijn stroomlijnbekleding en rode kleur terug en werd overgedragen aan aan het Verkeersmuseum te Neurenberg, de andere twee zijn gesloopt.

 

Technische specificaties:

Baureihe: 05.
Indienststelling: 1935
As-indeling: 2’C 2′ h3
Tender: 2’3T37st & 2’3 T35 st
Gewicht: 129,9T + 81,6T
Lengte: 26,26 M.
Snelheid: 175 KM
Kolenvoorraad: 10T
Watervoorraad: 37 M³
Vermogen: 2360 PSi

Model: Trix 22108, 22915 en Liliput L100503