Door de eerste wereldoorlog en zijn gevolgen (verliezen door schade en door herstelbetalingen) veroorzaakte een chronisch te kort aan sterke locomotieven.
Dit feit en de wens van de begin jaren twintig ontstane Deutsche Reichsbahn om een sterke locomotief te ontwikkelen die bedoeld was zware reizigerstreinen over heuvelachtige trajecten te trekken, leidde tot de ontwikkeling van de baureihe 39.
Gevraagd werd naar een locomotief met hoge trekkracht, een duurzame ketel en een grote vuurplaat.
Door deze eisen kwam men tot een as-indeling van 1’D’1.
In twee bouwseries ontstonden bij Borsig 10 machines.
Deze waren nog uitgevoerd zonder windleiplaten en nog met Pruisische nummers.
Voor de volgende series in 1923 werden de nummers 17.011 tot 17.022 voorzien.
De volgende leveringen, waar ook 5 andere fabrieken aan deelnamen, kregen vanaf fabriek de nummers van de baureihe 39.
Alle 260 van de tot 1927 in dienst genomen locomotieven waren met de grote tenders van het Pruisische type pr2’2 T31,5 voorzien.
Kort na hun indienststelling en de benodigde baanuitbreidingen waren deze locs op de hoofdtrajecten in midden en zuid Duitsland voor zware sneltreinen te vinden.
De trapezevormige vuurplaat en het bovengemiddelde kolenverbruik stelde bijzonder hoge eisen aan de stokers van de locomotieven, en ondanks dit plus nog enkele problemen waren ze toch geliefd onder het personeel en was deze Pruisische P10 een lang leven beschoren.
Ook na de tweede wereldoorlog bleef de 39 vrolijk doordaveren.
Tot 1949 werden er 10 locomotieven met te grote oorlogsschade buiten dienst gesteld.
In 1953, met de oprichting van de Deutsche Bundesbahn, werden er 155 locomotieven in het bestand opgenomen.
De laatste 3 locomotieven werden in 1967 buitendienst gesteld.

Baureihe: 39.
Indienststelling: 1922
As-indeling: 1’D’1 h3
Tender: pr2’2 T31,5, pr2’2 T34
Gewicht: 110,2T + 30T
Lengte: 22,98 M.
Snelheid: 110 KM
Kolenvoorraad: 8T
Watervoorraad: 31 M³
Vermogen: 1620 PSi
Model: Fleischmann 4137