In 1938 werden op basis van de E18 vier wijnrode locomotieven van de serie E19 gebouwd; 2 bij AEG en 2 bij Siemens/Henschel.
De locomotieven van AEG kregen de nummers E19.01 en E19.02; de locs van Siemens/Henschel kregen E19.11 en E19.12.
Deze locomotieven hadden een maximumsnelheid van 180 km/h en waren ontworpen voor een maximumsnelheid van 225 km/h.
Het Deutsche Reichbahn gaf meer en meer de voorkeur aan de elektrische tractie voor het snelle personenverkeer.
In 1937 werden bij AEG en Siemens/Henschel elk 2 locomotieven van de baureihe E19 besteld.
Ze moesten de geplande elektrische verbinding Berlijn – München, over Halle bedienen.
De maximumsnelheid moest bij 180 km/h liggen en op de hellingen van de Frankenwaldbahn in ieder geval nog 60 km/h met een volledig beladen sneltrein halen.
Beide firma‘s ontwikkelden de locomotieven op basis van de beproefde E18.
De Federtopf-aandrijvingen kregen een versterking en de door Henschel/Siemens gebouwde E19.11 en E19.12 kregen hogere dak-opbouwen, waar plaats voor een weerstandsrem was.
De door AEG geproduceerde locomotief E19.01 werd in 1938 gepresenteerd en na succesvolle testritten kwamen ze in de reguliere dienst.
De indienststelling van de E19 verliep niet altijd zonder problemen en soms reden de locomotieven lange tijd niet door de noodzakelijke reparaties.
Alle vier locomotieven hadden een elegante rode kleurstelling, en op de fronten was demonstratief een adelaar met het toenmalige embleem van de Deutsche Reichsbahn met hakenkruis aangebracht.
De geplande testritten met 225 km/h vonden niet plaats en het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog verhinderde een uitbreiding van de baureihe E19.
Voor hetzelfde doel als de E19 bouwde Henschel en SSW ook twee prototypes locomotieven E19.1, deze locomotieven werden in september 1939 en in juli 1940 afgeleverd als E19.11 en E19.12.
Deze weken af van de andere E19 door een andere elektrische installatie en een motor per aangedreven as.
Tevens bezaten ze een fijnregeling voor de regeling van de rijmotoren.
Met een vermogen van 5700 kW bij 162 km/u waren deze E-locs lange tijd de krachtigste sneltreinlocs van Duitsland.
Net zoals de eerdere 2 modellen van de E19 waren deze locomotieven ook storingsgevoelig.
Na 1945 verbleven de sneltreinlocomotieven in het westen en de Deutsche Bundesbahn stationeerde ze in Nürnberg, waarvandaan ze naar Regensburg en in de sneltrein dienst naar Probstzella reden.
De maximumsnelheid werd op 140 km/h gereduceerd, de schorten werden verwijderd en de kleurstelling veranderde bij de locomotieven naar het toenmalige Bundesbahn-groen en bij de andere naar het Bundesbahn-blauw.
Tegenwoordig kunnen twee van deze interessante locomotieven nog bewonderd worden.
De E19.01 staat in het Technikmuseum Berlin en de E19.12 is in het Verkehrsmuseum Nürnberg te bewonderen.
Technische specificaties:
Baureihe: E19.
Indienststelling: 1938-1940
As-indeling: 1’Do1′
Gewicht: 110,7T
Lengte: 16,92 M.
Snelheid: 180 KM
Vermogen: 4000 KW
Model: Trix 22605, Fleischmann 877914


